- Persoonlijke fascinatie als fundament voor succesvolle samenwerking
Een kunstenaar-ontwerper stelt dat persoonlijke fascinaties een stevig fundament kunnen leggen voor succesvolle samenwerkingsverbanden. Fascinatie houdt volgens de deelnemers verband met: kritische reflectie op beoordelingskaders (wie bepaalt uiteindelijk of iets goed is), opdrachtnemerschap (hoeveel ruimte heb ik in het aanpassen of zelfs teruggeven van een opdracht) en de aard van de relatie met collega’s (hoe organiseer je projectteams op basis op van gedeelde interesses).
- Tasten, klooien en prutsen als waardevol element
Goede kunst is zelden de uitkomst van een voorspelbaar, beheerst proces. Kunst kan niet zonder een zekere omarming van onzekerheid en toeval. Het maken van kunst heeft zijn eigen (grillige) logica en ritme. De ontmoeting met kunstprocessen leidt niet alleen tot kritische bespiegelingen op de eigen managementstijl, maar voor een aantal deelnemers is de praktijk merkbaar veranderd als gevolg van de ‘inzichten’ dat het kan lonen om ‘onzekerheid op te zoeken’, dat je ‘rommel moet durven maken’ en dat structuur ook op andere dan vertrouwde manieren kan ontstaan.
- Je hebt altijd anderen nodig
Zelfs in het geval van de ogenschijnlijk solitair opererende kunstenaar, kan de kunstpraktijk niet los worden gezien van de betrokkenheid van andere kunstenaars, van assistenten, van curatoren, van conservatoren en restauratoren, van het publiek, van opdrachtgevers, van recensenten, enzovoorts. Dat in ieder kunstwerk een zekere collectiviteit schuilt bleek een inzicht dat deelnemers aangrepen om ook in hun eigen praktijk te onderzoeken met wie en op welke wijze werk tot stand komt.
- Rolverdeling en je eigen bijdrage
Coproductie in de kunsten werpt nieuw licht op bijvoorbeeld rolverdelingen, maar ook op (de zinnigheid van) het willen herleiden van individuele bijdragen aan gezamenlijk werk, op hoe je (het handelen van) de ander tegemoet treedt of op de eigen kwetsbaarheid bij het nemen van initiatief.
- Dezelfde woorden, andere betekenis
Vertrouwde begrippen, concepten die in beide werelden worden gebruikt, worden door kunstprofessionals (wezenlijk) anders gebruikt en gewaardeerd dan door de leidinggevenden. Rommel, onzekerheid, toeval, fascinatie, niet-weten. Begrippen die in de kunstwereld juist als werkzame bestanddelen worden aangemerkt, als aanjagers van een creatief proces, als bronnen waaruit geput kan worden of als tegengif voor voorspelbaar, oninteressant werk.
- Conflict of inzicht?
De praktijk van het leidinggeven is gestoeld op principes die lijken te conflicteren met wat werkt in de kunstpraktijk. Het willen vermijden van fouten, het streven naar soepele, transparante processen, het veronderstelde belang van voorspelbaarheid, de aanname dat uit aanrommelen niks goeds kan komen – het zit in de haarvaten van de praktijk van het leidinggeven: in besturingsmodellen, in de afbakening van functies en rollen, in de verwachtingen van collega’s, in IT-systemen, in de wijze van administreren, in beloningsprikkels, enzovoorts.
- Vanzelfsprekendheden opzoeken
Ontmoeting met verschillende kunstpraktijken wordt vooral gewaardeerd om ‘de uitnodiging tot heroriëntatie’. Niet het grote gebaar van een radicaal nieuwe zienswijze, model of methode, maar een aanmoediging om, via de band van de kunst, de vanzelfsprekendheden in het eigen werk op te zoeken.
- Opnieuw zien
Het is een kunst om datgene wat er is ‘opnieuw te zien’. Nieuwe betekenis te zoeken voor wat er al is en te werken met wat er al is. Vanuit die andere betekenisgeving kunnen nieuwe dingen ontstaan.